Een antecedentenonderzoek om militaire politie te worden

Wat vliegt de tijd en wat vervliegt ook de mentaliteit van de mensen.
Veertig jaar na mijn militaire diensttijd legt een politicus voorzichtig het idee op tafel voor een sociale dienstplicht: buddy zijn voor zieken, de straten vegen, het bejaardenhuis helpen schoonmaken.
Zo op de drempel tussen je jeugd en de grote-mensen-maatschappij een poosje een plicht vervullen en meteen leren wat discipline is. Een “maatschappelijke stage voor alle schoolverlaters”, noemde de bedenker het.
De politicus kreeg de handen niet op elkaar, sterker nog: zijn voorstel werd doodgezwegen. De sociale dienstplicht was net zo “not done” als het ter discussie stellen van de hypotheekaftrek.
 
Plichten zijn er sowieso niet zoveel meer. De stemplicht is afgeschaft. De opkomstplicht dus ook, behalve op de op militaire leest geschoeide Glenn Millschool. Maar dan moet je wel minstens twee medeburgers op criminele wijze de rest van hun leven zuur hebben gemaakt.
Je bent niet verplicht te antwoorden als ze je betichten van een tasjesroof in de spoortunnel van Gouda. Als verslaggever van de Goudsche Courant heb ik de bejaarde vrouw in het Bleulandziekenhuis opgezocht. Vermoedelijk zou zij de rest van haar leven pijn houden in haar heup. En een fobie voor spoortunnels.
 
Hoe anders was het moraal in de zestiger jaren.
Mij was al in mijn jonge jaren verteld dat ik op mijn negentiende opgeroepen zou worden voor de militaire dienst. Ik was de oudste en had geen vader met een boerderij
Toen ik de oproepkaart ontving voor de militaire keuring in Delft moest ik een voorkeur voor een onderdeel opgeven.
Ik wilde “later” rechercheur worden, maar met tweeëneenhalf MULO maakte ik geen enkele kans op een toelatingsexamen voor de politie.
Dat was wel mogelijk, zo was mij verteld, als ik gediend had bij de militaire politie.
Dus zette ik de Marechaussee op de eerste voorkeursplaats, daarna de Commando’s (ja, ik dúrfde wel!) en als derde de Intendance, want ik wilde méér leren koken dan de andijvie van mijn moeder en de instant-aromapudding (met ananas… yam, yam)  en de nasi-goreng-uit-blik (merk Suzy Wang) uit mijn padvinderstijd.
De keuring stelde weinig voor.
Ik was aan één oor voor zeventig procent doof als gevolg van een jeugdtrauma.
De dokter ging achter mij staan en fluisterde: “Négenenzéstig!”
Natuurlijk had ik mijn vinger niet in mijn gehoorgang gestopt, maar ernaast en deze sabotagedaad onder mijn handpalmen verborgen.
De medicijnman merkte het niet en ik kon de reeks getallen nazeggen. Dezelfde medische fraude had ik al gepleegd bij de keuringen voor “ketelbink” op de grote vaart, en later ook toen ik solliciteerde voor buschauffeur, bloeddonor en journalist.
 
Natuurlijk had ik op dat oor afgekeurd kunnen worden, dat was legitiemer geweest dan een S5 via homo-zijn, heimwee of suïcidale neigingen.
Maar ik wilde nu eenmaal Maigret worden en daar had ik de Marechaussee voor nodig.
Er zou, zo zei de keuringsarts, ook nog een antecedentenonderzoek worden gedaan, volgens de Dikke van Dale:“Onderzoek naar gegevens en omstandigheden uit iemands leven”.
Het bleef maar door mijn hoofd malen, waar zou ik verkeerd kunnen zijn geweest?
Niet bij de padvinderij, want daar had ik het van welp tot kader-patrouilleleider geschopt. En dat zonder pedofiele ontluikingen.
Op de lagere school waren het de leraren, toentertijd nog meesters genoemd, die zich handtastelijk gedroegen. Mijn oortrauma was daar vermoedelijk het gevolg van. Ook kreeg ik, omdat ik in de klas te veel praatte, stevige pleisters op mijn mond geplakt. Nog steeds ben ik claustrofobisch, dan wel heb ik periodiek nachtelijke verstikkingsverschijnselen.
 
Maar ik had nog nooit een appel uit een boomgaard gestolen. En zelfs op het schoolplein niet meegedaan met die rotjongens die de rok van een meisje optilden, er wat met hun gretige handen onder wroetten en dan triomfantelijk vertelden dat ze haar “Burgemeester hadden gemaakt..!”  
Ik vond dat maar een rare uitdrukking voor zo’n onzinnige daad.
 
In mijn tijd op de wilde vaart bleef ik aan boord als mijn varensgezellen naar de tamajers, de plaatselijke hoeren, gingen en ik aan de eilanddokter van Trinidad of St. Thomas tijdens de zogenoemde Pikken-parade een geheel van geslachtziekten gevrijwaard lid kon tonen. 
 
Als klein smetje op mijn conduitestaat zou door de antecedentenonderzoekers mogelijk aangetekend kunnen worden dat ik José tijdens het examen in dansschool Kleinhaus aan de Apeldoornselaan te ’s Gravenhage tekort had gedaan.
Zij, de ultieme combinatie van rood haar, groene ogen en vertederende sproetjes, was, zeker bij de foxtrot, goed voor een negen.
Maar door de houterigheid van haar danspartner kwam deze “Dancer without a Star” – niet verder dan een afgemeten zesje.
Er zijn echter nooit berichten geweest van werkgevers, familieleden, vrienden, relaties of de Goddelijke José dat zij door de gleufhoeden met nestels aan een getuigenverhoor zijn onderworpen.
Ik werd dus goedgekeurd voor Gods Eigen Wapen.